Mieren kennen we gewoonlijk als nijvere diertjes, rennend over de grond of klimmend in een boom. Een nest op 10-hoog in een flat lijkt echter zelfs voor deze onvermoeibare diertjes een hele klim. Ze komen er dan ook niet lopend.

 

Ongevleugeld in het nest

Mieren behoren, samen met bijen, wespen en enkele andere groepen insecten tot de orde der Vliesvleugeligen (Hymenoptera). Dit betekent dat ze in principe twee paar vleugels hebben. Met het oog op hun leefwijze ondergronds of in nesten in planten, zijn vleugels voor mieren echter alleen maar lastig. In een mierennest vinden we dan ook geen gevleugelde mieren, of hooguit voor korte tijd.

 

Vleugels voor het nageslacht

Net als bij andere sociale insecten wordt het nest gesticht door een bevrucht vrouwtje. Als dat allemaal te voet zou gebeuren, zou het nieuwe nest echter te dicht bij het bestaande nest komen. Bovendien zou het vrouwtje moeilijk een mannetje uit een ander nest kunnen treffen. Inteelt zou schering en inslag zijn; de mannetjes uit het eigen nest zijn immers haar broers. Deze problemen worden voorkomen doordat de mannetjes en de vruchtbare vrouwtjes gevleugeld zijn. Ze komen bovendien uit vele nesten tegelijk en massaal tevoorschijn. De mannetjes bevruchten de vrouwtjes in de lucht en sterven kort daarop. De bevruchte vrouwtjes zoeken al vliegend een nestelplaats. Hebben ze die eenmaal gevonden, dan werpen of bijten ze hun vleugels af en gaan verder ongevleugeld door het leven. Het grootste deel van haar nageslacht is ongevleugeld, tot er weer gevleugelde mannetjes en vrouwtjes ontstaan, die uitzwermen.

 

Verspreiding door de lucht

Hoewel mieren lopend ook grote afstanden kunnen afleggen, vindt hun verspreiding dus vooral via de lucht plaats. Zo ontstaan de nesten op de meest onverwachte plaatsen, zoals bijvoorbeeld in een bloembak op het balkon 10-hoog. Hebben we op dezelfde verdieping een mierennest binnenshuis, dan is de kans groot dat we met geïmporteerde mieren van doen hebben.

Uitzonderingen: mannetjes zonder vleugels
Sommige mierensoorten parasiteren op andere: de koningin dringt na het uitvliegen een nest van een andere soort binnen, doodt de koningin van dat nest en laat haar eieren en broed verzorgen door de werksters van de gastheersoort (sociaal-parasitisme). Bij de meeste soorten produceren de parasiterende koninginnen ook zelf werksters, zodat het nest langzamerhand wordt overgenomen door deze werksters. De woekermier, een sociaal-parasitaire mier die ook in Nederland voorkomt, is echter zo ver gespecialiseerd dat de koningin geen eigen werksters produceert maar uitsluitend nieuwe koninginnen en mannetjes. Tot een echte bruidsvlucht komen ze niet: de mannetjes zijn vleugelloos en paren met de jonge koninginnen in het nest, waarna de jonge koninginnen uitvliegen en op zoek gaan naar een nieuw nest om binnen te dringen.
Bij een bruidsvlucht is de kans aanwezig dat sommige koninginnen geen mannetje tegenkomen. De tactiek van de woekermier zorgt er voor dat zo veel mogelijk van de jonge koninginnen worden bevrucht. Dit is van belang voor de overleving van de soort, omdat de moederkoningin maar weinig tijd heeft om zich voort te planten. Het nest waarop ze parasiteert sterft binnen twee tot drie jaar uit en ze produceert immers geen eigen werksters. Het is dus zaak om zo veel mogelijk bevruchte koninginnen op weg te sturen.